1980 De storm is gaan liggen
Na de storm je weer thuis voelen
Van de panieksituatie, die eind zestiger, begin zeventiger jaren heerste is nu begin jaren tachtig weinig meer te merken. Al in 1979 trouwens kon de Nederlandse Provinciaal, in zijn verslag aan het generaal kapittel zeggen: ‘De storm, waarover ik bij het generaal kapittel in 1973 heb gesproken, is gaan liggen’. Natuurlijk de mensen zijn ouder geworden. De gemiddelde leeftijd op St. Paul schommelt nu rond de zestig jaar. Maar er is meer gebeurd. Pater Willemse: ‘Toen ik eind 1967 overste werd op St. Paul (medio 1984 vierde hij nog steeds als overste van St. Paul zijn 25 jarig priesterjubileum) heb ik gezegd: Het enige dat volgens mij op St. Paul moet gebeuren, is dat de mensen die er zijn, zich thuis gaan voelen, en zeg maar gewoon: zich gezellig thuis gaan voelen. Dat ze leven, ademen kunnen, en zich niet ingeklemd voelen. Want ik vind het met name belangrijk, dat de groep hier dat gevoel krijgt, voordat straks misschien missionarissen uit Afrika en uit Papoea Nieuw Guinea terugkomen. Dus gewoon een thuis maken, meer hoefde voorlopig niet voor mij.
Nou dat hebben we in ieder geval bereikt. Iedereen voelt zich hier op zijn manier thuis’. Het bewijs daarvoor komt ook van de andere kant. Uit Papoea Nieuw Guinea bijvoorbeeld. De mannen daar hebben het in die jaren van, 1968 tot 1975, lang niet makkelijk gehad. Want zij begrepen van de hele situatie in Nederland geen barst. Ze dachten: Die zijn daar maar aan het afbreken. En als ze hier op vakantie kwamen, waren ze helemaal ontmoedigd en eigenlijk blij als ze weer weg konden.
Maar toen een paar maanden geleden een van hen op vakantie was, zei hij hier op een avond: ’Nou weet ik waar ik naar toe ga, als ik terug moet naar Nederland: gewoon naar St. Paul. Ik zal me hier best thuis voelen en er is bovendien werk zat’. Kijk, dat is het punt. Als je het dan hebt over St. Paul als missieprocuur, dan zeg ik: ‘Het slaagt’.
Pittige gesprekken
Pater Vianney Boeren, nu provinciaal overste en tegelijk pastoor in het Duitse Herungen, een man die de provincie vanaf het begin heeft meegemaakt, zegt: ‘De band met onze missionarissen is nog nooit zo sterk geweest als nu. Ze voelen allemaal wel: er is hier een thuis. Vroeger was daar geen sprake van. Toen waren ze ook niet verzekerd en zo. Nu wordt voor hen de ziektekosten en AOW-premies betaald. Bovendien kunnen we meer financiële steun aan onze missiegebieden geven dan vroeger ooit het geval was. Dat komt allemaal uit de opbrengst van ‘Recreatie Klein Vink’.
De missionarissen zeggen zelf, vult pater Willemse aan: ‘Als ik nu op St. Paul kom kan ik over mijn werk praten. Het interesseert hen. Vroeger interesseerde zich eigenlijk geen hond voor hun verhalen, mede doordat de bewoners van St Paul zich geen voorstelling konden maken van de leefwereld van de missionaris. Iedereen was met zijn eigen bedrijf bezig. Jan had het over de varkens en Kees over de koeien. En de missionaris zat daar met zijn eigen levens ervaringen die men niet begreep. Misschien wel omdat die bedrijven, met hun zakelijke besognes, nu buiten de deur zijn, krijg je veel meer openheid voor wat er leeft in de missiegebieden.
Je hoort nu zelfs ook pittige gesprekken. En we merken hier dat er een verschil is tussen een missionaris uit Zuid Afrika of Zimbabwe en een uit Papoea Nieuw Guinea.’ Dat is niet zo verbazingwekkend. Op de allereerste plaats is er het grote schandaal van de rassendiscriminatie onder het apartheidsbewind in Zuid-Afrika, dat het werken daar onder geheel andere spanningen plaatst. Verder wegen bij Mariannhill in Afrika de missionaire tradities nu eenmaal zwaarder dan in Papoea Nieuw Guinea, waar de Nederlanders in 1960 praktisch opnieuw konden beginnen. Zij konden gemakkelijker aansluiten bij de nieuwe gedachten over kerkopbouw en bij het streven, de mensen ginds het werk zo gauw mogelijk te laten overnemen, volgens hun eigen cultuur.
Een belangrijk verschil was ook dat de mensen in Zuid Afrika nog helemaal ingesteld waren op ‘Nachwuchs’, op jonge opvolgers, terwijl het voor degenen die in Nieuw Guinea begonnen, vrij snel duidelijk was, dat er na hen geen Mariannhillers meer zouden zijn. Bovendien zat (en zit) Mariannhill in Zuid Afrika met grote bezittingen. En bezit maakt behoudend, dat is onvermijdelijk. In Papoea Nieuw Guinea bezitten ze hoegenaamd niets.
Hoe het ook zij, hoogtepunten op St. Paul zijn de Afrika- en Nieuw Guinea dagen geworden, waar missionarissen, familieleden ‘supporters’ en St. Paulers elkaar de laatste jaren steeds meer nabij gekomen zijn. Vooral de Werkgroep Papua Nieuw Guinea heeft in zijn tien jarig bestaan kans gezien onder meer op zulke dagen rond een missionaris-op-verlof de rol van St. Paul als procuur en ‘thuisfront’ inhoud te geven. Verschillende leden van de werkgroep hebben zelf in Papoea Nieuw Guinea gewerkt, wat de banden natuurlijk sterk heeft gemaakt.
St. Paul als procuur, ontmoetingsplaats en thuis voor missionarissen. Dat is gelukt. Maar er is meer. Elke zomer strijken er duizenden vakantiegangers neer op de camping en in de bungalows van Klein Vink. Permanent bivakkeren er in de vakantiemaanden zo’n drie duizend mensen op het terrein. ‘En als religieuze gemeenschap kun je je niet permitteren om hier op je gat te blijven zitten! Wij hebben hier een pastorale verantwoordelijkheid’, vindt overste pater Gerard Willemse. ’De kerk moet hier aanwezig zijn. Kijk, we hebben natuurlijk wel eens een gesprek met de een of andere vakantiegast. Maar er kan meer gebeuren.
Missie gebeurt ook hier
Er bestaan serieuze plannen om een nieuwe kapel te bouwen voor de bewoners van St. Paul én voor de vakantiegasten van Klein Vink. Pater Willemse zegt daarover: ‘Iedereen is enthousiast over onze kerkbouwplannen, en dat is mooi, maar die hebben toch consequenties. Ten eerste kunnen we dan minder geld vrijmaken voor de missies. Ten tweede ben ik op St. Paul verantwoordelijk voor het pastoraat. Maar ik heb het eeuwige leven niet. Het zou kunnen betekenen, dat wij een beroep op de missionarissen moeten doen om bijvoorbeeld iemand uit Mariannhill terug te halen naar St. Paul voor vakantie pastoraat. En ik vond het fijn dat een van onze missionarissen die hier op bezoek was, daarover zei: ‘Ik snap best dat 3000 mensen hier in de zomer net zo goed pastorale zorg nodig hebben. Ik zie niet in waarom je hier niet als missionaris zou kunnen werken’. Dat zei hij en dat geeft zo’n beetje de verandering aan. Missie gebeurt niet alleen ver weg, in Zuid Afrika of Papoea Nieuw Guinea, maar net zo goed hier. Maar zulke dingen kun je niet bovenaf programmeren. Zulke dingen groeien.’
Met zeventig
Nu voorjaar 1985 wonen op St. Paul 20 Mariannhillers, 5 paters en 15 broeders. En een vrouw: Stien de Best. Een kwart eeuw geleden kwam ze in Mook het huishouden doen, toen daar priesterstudenten in en vooral achter ‘Eldorado’ hun bivak opsloegen. Sindsdien is ze op haar eigen bescheiden manier Mariannhill trouw gebleven. Eind 1984 vierde St. Paul haar zilveren ‘jubileum bij Mariannhill’.
Nu zijn totaal nog 71 missionarissen actief, 43 paters en 28 broeders. En er leven er 13 als extranei in Nederland of elders. In Zuid Afrika 14, 8 in Zimbabwe en 8 in Papoea Nieuw Guinea. Verder nog een of enkele in Brazilië, USA, Canada, Rome, Spanje en Engeland.
De geest van La Trappe
Er is nog één man in leven, die St. Paul vanaf 1911 heeft meegemaakt: Jan van Dijck. Hij is nu 85 jaar en woont met zijn vrouw in het bejaardenhuis van Well. Zijn ouders hadden een tuindersbedrijf in de buurt van Klein Vink, toen daar de paters in 1911 uit Afrika kwamen. Jans vader, Jan van Dijck senior, was hun tolk en adviseur. Jan jr. is bovendien vóór 1920 bij de paters enige tijd op studie geweest. (‘Ik heb heel wat keren in Walbeck de post voor St. Paul opgehaald’) Verschillende van zijn herinneringen zijn in de geschiedenis verwerkt. Hij heeft het niet lang uitgehouden bij de paters in huis. Het was hem te streng bij die monniken. ‘Jazeker, dat waren echt nog monniken. Weet je, hoe in het spoortramboekje de halte bij St. Paul stond aangegeven? Halte Trappistenklooster Arcen. Jaja, dat was de geest van La Trappe. Die heeft het nog lang volgehouden op St. Paul.’
Daarmee slaat deze ooggetuige van het eerste uur wel de spijker op de kop. Tot aan de WO II waarde de geest van La Trappe (zoals de bakermat van de trappistenorde in Frankrijk heet) met kloosterlijke strengheid door de hoge gangen van St. Paul.
In de constituties van de congregatie heette het dan wel ‘De geest van de regel van de H. Benedictus’, maar het was veel Nederlanders, net als indertijd Jan van Dijck, toch te star, te letterlijk. In de Nederlandse provincie heerste, zeker in de jaren rond 1950, de geest van de tijd: opbouw en groei waren de wachtwoorden. Doeners werden gevraagd, niet zozeer denkers. Ze zochten wel naar een eigen stijl, maar een eigen spiritualiteit is het nooit geworden. De vraag is of het kon.