1914 WO I en crisis jaren
De 1e Wereldoorlog doorkruiste de uitbreiding grondig. Van de geplande zes vleugels werden er maar twee gerealiseerd. Erger was dat enkele tientallen monniken die allang hun professie gedaan hadden en een paar meerderjarige studenten in Duitse militaire dienst moesten. De samenstelling op St. Paul kwam uit vele Europese landen. Doch de Duitsers waren in de meerderheid. Ook de Duitse financieringsbronnen droogden geleidelijk aan op mede door de hoge inflatie van de Duitse mark. Van de fors gespaarde bouwsom in Duitse mark bleef weinig over. De kookpot op St. Paul werd schraler. Daarom werd er veel meer braakliggend terrein van de circa 180 ha in cultuur gebracht. Zelf support op allerlei gebied werd een must. Zo kreeg St. Paul geleidelijk aan een groter agrarisch areaal. Op weg naar en een compleet koeien- varkens- en kippenbedrijf, alsmede een eigen tuinderij.
Zo’n dertig jaar hadden de Mariannhillers in Zuid Afrika het zonder een missiehuis in Europa moeten stellen en was er geen constante aanwas van paters en broeders.
Maar nu stond er toch een missiehuis met alle elementaire voorzieningen. Pasen 1914 bedroeg het aantal studenten 19. Voor de eerste drie klassen van het gymnasium kon men op St. Paul terecht, daarna gingen ze naar Lohr aan de Main. Ook de aanwas van juvenisten en studenten stokte doordat velen de Duitse nationaliteit hadden en er werden meer dan 20 monniken voor het Duitse leger opgeroepen. Pas vele jaren later kwam de aanwas weer gang.
Uit het verslag van de paasviering in 1914 blijkt dat de cisterciënzer traditie nog sterk leefde. In de kapel waren nieuwe eiken koorbanken geplaatst naar ontwerp van pater superior. De Goede Weekliturgie vond plaats volgens ‘de aangrijpende cisterciënzerorde ‘. Dit heeft nog tot 1920 geduurd. In dat jaar op 31 oktober staat vermeld dat op die dag in de Vesper voor Allerheiligen voor de eerste keer het Romeinse brevier gebruikt werd. In deze periode werd de kleding van de trappisten vervangen door de Mariannhill kleding. De paters kregen de zwarte toga met een rode sjerp en de broeders een zwarte toga met en zwarte leren riem.
Op de zondag na Pasen 1914 werden, een Engelse frater/novice uit Zuid Afrika en drie broeder novicen gekleed. Een Nederlander, Duitser en een Oostenrijker. Het decembernummer van ‘Vergissmeinnicht`1914 vermeldde de kleding van 2 postulanten en een eerste geloften van twee broeder novicen en een priester kandidaat. Het aantal zou aanmerkelijk groter geweest zijn als niet de eerste Wereldoorlog zijn schaduw geworpen had. Meer dan 20 monniken van de communiteit stonden op het oorlogsveld. De aanwas van personen stond tussen 1914 en 1918 bijna stil en activiteiten voor uitbreiding van gebouwen stond geheel stil. St. Paul was tot nu bijna geheel gericht op het Duitse achterland mede door de historie van Duitse Mariannhillers uit Zuid Afrika.
Ook de financiën werden historisch georganiseerd vanuit Duitsland. En niet vanuit Nederland. De eerste 25 jaar mocht dat niet in Nederland. Na herstel van de Nederlandse hiërarchie in 1853 waren te veel buitenlandse kloostergemeenschappen binnengestroomd. De bisschoppen hadden besloten de stroom wat in te dammen ter bescherming van de aanwas en kosten op de eigen seminaries. Bisdom Roermond bv telde in 1932 meer dan 400 kloosters. Daarom had de bisschop van begin af aan verboden om in Nederland propaganda te maken en/of fondsen te werven. In het begin mochten zelfs buurtbewoners van St. Paul de mis daar niet bijwonen. Toen de paters weigerden om te gaan assisteren in de parochiekerken van de buurtdorpen, hief de bisschop dat verbod op.
Oorspronkelijk was St. Paul gericht om late roepingen op te leiden. Mede om die reden had het nogal een internationaal gemêleerde populatie, zij het dat de Duitsers in de meerderheid waren. Deze speciale opleiding werd in 1920 overgeplaatst naar Duitsland. In totaal telde St. Paul toen ca. 90 bewoners.
Toch heeft St. Paul in 1920 meegedaan aan een missietentoonstelling in Venlo.
In een brief van 3 juni 1920 vroeg het Venlo’s missiecomitee aan de hoogeerwaarde pater superior dringend, aan de tentoonstelling zijn medewerking te willen verlenen, middels inzending van voorwerpen uit de missiegebieden. Evenzo assistentie van een of twee leden van uw orde om inzendingen te verklaren en toe te lichten. ‘U zal overtuigd zijn dat dit ook missiewerk is’. In de kroniek vinden we dat St. Paul van 29 augustus tot 5 september aan de grote missieweek heeft deelgenomen. In elk geval heeft de Venlose missietentoonstelling de lieve som van f 1.200,- opgeleverd, die het missiecomité per kwitantie aanbood ‘als zijnde uw aandeel in de netto opbrengst van de alhier gehouden missieweek’.
In de ‘Venlosche Courant’ van 10 september 1921 staat een artikel over Klein Vink. Hierin staat: In het klooster is een aardige verzameling van Afrikaanse wapenen en gebruiksvoorwerpen, door de missionarissen meegebracht.
Ontwikkelingen en levenswijze op St. Paul 1911-1920
De Mariannhill trappisten op St. Paul bleven tot 1920 gekleed zoals men gewend was en de arbeid op de boerderij en werkplaatsen had een vast ritme. Echter door de 1e Wereldoorlog, nadat het landbouw areaal uitgebreid was en verder ontwikkeld, bleek dit boerenbedrijf in staat zelfs de strengste dagorde in de war te schoppen en bij nacht en ontij alle hens aan dek te roepen, als het heil der landerijen, de inkomsten op het spel stond. De andere fondsen en inkomsten waren zeer bescheiden. In de kronieken werd met enthousiasme gesproken over het ‘naar binnenhalen van de oogsten’, toch minstens tekenen van boer vriendelijk gedrag. Men werd zelfvoorzienend door betere akkers, de schuren werden beter en de werkplaatsen steeds groter. De kuikentjes rolden bij bosjes uit de broedmachines. Trouwens, het moet gewemeld hebben van pluimvee op de tegenwoordige camping en op de heuvel die vanouds ‘de Kippenberg’ heette. De boerderij van St. Paul groeide uit tot een modelbedrijf en trok veel bewonderaars uit Brabant en Limburg.
De levenswijze op St. Paul was vanaf het begin hard, sober en ruw tot in de twintiger jaren. Broeders, fraters, novicen en postulanten stonden op hun slaapzalen om 4.45 uur naast hun strozak. In de eerste jaren luidde de klok nog vroeger nl. 3.35 uur blijkens een aantekening in 1912. Als ze om 6.15 uur uit de kapel kwamen aten ze het ontbijt, dat zich tot in de tweede wereldoorlog heeft weten te handhaven nl gebakken aardappelen en droog brood met stroop. Na de 2e Wereldoorlog verhuisde de stroop naar het vier uurtje en de gebakken aardappels naar de avondmaaltijd.
Na het ontbijt, dat onder stilzwijgen werd genoten, wisselde men de kloosterkleding met het werktenue en voetlappen naar Russisch gebruik, want de grove maatschoenen waren bepaald niet op maat gesneden. Maar, schrijven de kronieken, men was tevreden. Zelfs met dat ene flesje bier, dat eenmaal per jaar op het naamfeest van St. Paul op 29 juni werd verstrekt.
St. Paul bloeide in de twintiger jaren en de bevolking was verassend snel weer op peil. Op 31 december 1920 had St. Paul 32 broeder postulanten, 13 broeder novicen en 16 frater novicen. 17 Geprofeste broeders en 6 zusters en slechts een drietal priesters van wie er één niet eens Mariannhiller was. Dat was pater P. Giessen, een Jezuïet. De zusters waren van de ook door Franz Pfanner gestichte congregatie van het ‘Kostbaar Bloed’. Tot in de dertiger jaren zijn er zusters op St. Paul geweest. In
het jaarverslag van 1920 was er op 30 december ook sprake van een zestal studenten die, wegens difterie, nog niet naar Reimlingen konden vertrekken. Een onbekend aantal reisde die dag met een pater naar Duitsland, waar in Reimlingen net een nieuw missiehuis was aangekocht. Een en ander hield verband met het opheffen van de missieschool Humanoria op St. Paul, voor de oudere studenten.
Door deze move van de Mariannhill leiding was dit een enorme stap terug voor St. Paul in Arcen
De eerste tien jaar was er op St. Paul een studenten opleiding voor ‘late roepingen’ - overigens geen Nederlanders - gerund door enkele diocesane priesters en leken leraren. De meeste St. Paul bewoners in die jaren waren Duitsers, o. a. uit Sleeswijk - Holstein, Berlijn, München en Saarbrücken. Verder Oostenrijkers, Zwitsers, een paar Engelsen en Amerikanen, maar vooral veel Polen. Het huis had iets internationaals, ook al was de voertaal Duits. Maar de Polen hielden onderling hun landstaal in ere. Al gauw bleek St. Paul in staat om per jaar zo’n 30 á 40 jonge mensen, die door postulaat en noviciaat waren heen gekomen, naar Zuid Afrika te sturen. Hun reisgeld kon, naast het onderhoud, kleding en de hele huishouding, goeddeels door het eigen bedrijf bekostigd worden. In dat bedrijf hadden de Afrika-gangers dan ook zelf al de nodige zweetdruppels gelaten.
Lastenverzwaring voor St. Paul door schuldenberg in Würzburg
St. Paul kreeg er een nieuwe last bij, toen in 1927 in Würzburg het monumentale Pius X seminarie werd gebouwd, voor de priester kandidaten die daar aan de universiteit hun filosofie en theologie gingen studeren. Dit internationaal bedoelde groot seminarie verrees, in het destijds arme, Duitsland. St. Paul werd ‘aangeslagen’ om bij te dragen in de financiële lasten, mede door de enorme inflatie van de Duitse mark in de crisisjaren die volgden. De bouwsom was hoog en de Reichsmark kelderde voortdurend. Daarom moest ook het ’rijke’ huis in Nederland borg staan als onderpand, maar het moest ook aanzienlijk bijdragen om de schuldenberg af te lossen. Voor dit doel schijnen ook door Nederlanders leningen te zijn verstrekt. In de 2e Wereldoorlog zijn alle adressen en schuldbewijzen verloren gegaan.
Desalniettemin bleek dat St. Paul dat kon opbrengen. Men boerde blijkbaar best aan de grens in de crisis jaren. Op St. Paul lag men daar niet wakker van. St. Paul dacht zelfs in 1927 aan een vestiging vlak over de grens in Geldern. Een voormalige kazerne zou voor dit doel worden gekocht en verbouwd. Maar de bisschop van Münster gaf geen toestemming, zo stond het op 3 september 1927 in een verslag van de Niederrheinische Landeszeitung. De redenen werden volgens de historie niet vermeld. Waar men wèl wakker van gelegen heeft op St. Paul was de grote brand die, volgens een bericht in de Venlose Krant op 3 oktober 1928, de boerderij voor een groot deel in vlammen deed opgaan. De crisistijd verergerde de economische en financiële omstandigheden vanaf 1928 alsmaar totdat Hitler in 1933 aan de macht kwam. De stroom missiekandidaten droogde toen zo vlug op, dat in 1935 werd besloten de centrale opleiding voor Europa en de Verenigde Staten op te heffen.